For a version in English of this piece, see here / Voor een versie in het Engels van dit stuk, klik hier.
Zodra de zon opkwam ging hij samen met een buurman op een rubberbootje mensen proberen te redden,” vertelt mijn tante me over mijn opa. Hij stopt bij het huis van zijn zus Pieternella, die met haar echtgenoot, Machiel, en zes kinderen op het dak vastzit. “Ze gooien touwen om de schoorsteen om iedereen in het bootje te krijgen.” Maar het noodlot slaat toe. Het dak zakt plotseling in elkaar en in de kolkende massa van water en modder verdrinken mijn opa’s zus en haar gezin, “voor zijn ogen.”
Mijn opa’s verhaal is schrijnend maar niet ongewoon. Exact zeventig jaar geleden voltrekt zich een van de grootste Nederlandse rampen van de twintigste eeuw in de nacht van 31 januari op de vroege ochtend van 1 februari 1953. Een duizend kilometer lang stormveld komt via de Noordzee recht op de Nederlandse kust af. Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) waarschuwt aan het einde van zaterdagmiddag via telegram en radio voor een zeer zware noordwesterstorm van windkracht 11. Ze kondigen aan dat de veranderlijke combinatie van de storm met springtij–een periode wanneer het water bij vloed hoger staat dan normaal–zal leiden tot “gevaarlijk hoog water.” De waarschuwing haalt niet veel uit. Slechts ongeveer de helft van de bevolking bezit een radio in deze tijd en slechts één gebied in de regio, Walcheren, had een abonnement op de telegramdienst. Als gevolg hiervan bereikt het nieuws over de ernst van deze situatie niet ver. De meeste mensen wanen zich veilig achter de dijken.
Maar wanneer de zware noordwesterstorm midden in de nacht zijn hoogtepunt bereikt, bieden de dijken geen bescherming meer. Op meer dan 150 plaatsen in de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland stroomt het water het land binnen. Veel mensen worden in hun slaap verrast door het water. Hele families proberen zich in veiligheid te brengen door naar hoger gelegen gebieden te vluchten of door op het dak te klimmen. Maar de storm slaat vernietigend toe, hele huizen storten in en bewoners verdrinken of klampen zich in het ijskoude water vast aan weggeslagen daken, balken of ander drijfhout. Alles wat maar los en vast zit wordt meegesleurd door de sterke stroming. Op zondagmiddag volgt een tweede, nog hogere vloedgolf die nog meer slachtoffers maakt. Het leed is niet te overzien.
Mijn grootouders, Anthonius (ook wel Toon of Toontje genoemd) en Elizabeth (oftewel Bets) wonen met hun gezin in Oude-Tonge, een van de zwaarst getroffen dorpen in het rampgebied. Meer dan 310 van de in totaal 1836 slachtoffers vallen in dit kleine dorp op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee. Toon en Bets hebben een winkel met huishoudelijke artikelen aan de Kaai en wonen in de bovenwoning samen met hun vier kinderen, onder wie mijn tante, destijds 4 jaar oud, en mijn vader, 11 maanden oud. Omdat het pand op een hoger gedeelte ligt, zijn mijn grootouders er nog relatief ongedeerd vanaf gekomen in vergelijking met wat anderen hebben meegemaakt.
Mijn tante haalt diep adem als ze zich probeert te herinneren wat er zeventig jaar geleden is gebeurd. Ze geeft aan dat ze zelf nauwelijks herinneringen heeft aan de rampnacht. Maar mijn tante kent wel de verhalen die haar moeder haar jaren later vertelde. “Wij sliepen natuurlijk op de bovenwoning,” beschrijft ze, “en we zijn wakker geroepen door de dijkwacht dat de dijken waren gebroken.”
“Water, water, het water komt,” schreeuwde hij.
“Ik weet nog dat ik als klein meisje midden in de nacht uit het donkere raam keek en toen veel water op de Kaai zag stromen,” beschrijft mijn tante. Ondanks het feit dat het water maar op 1 meter hoog blijft steken in de winkel, waant het gezin zich niet veilig en blijft erop beducht dat het nog verder zal stijgen. “We waren zo bang dat het water weer zou komen.” Mijn tante schetst ook de machteloosheid die Bets voelde. “Op een gegeven moment ging moeders op het balkon staan en hoorde mensen gillen in de verte,” vertelt ze, “dat ging door merg en been.” En toen werd het “ineens heel stil.” Dit kon maar één ding kon betekenen natuurlijk: “die mensen zijn verdronken.”
Na lange, angstige uren, als het eindelijk licht begint te worden, gaat Toon, net als vele anderen, meteen op pad. Samen met een buurman probeert hij mensen te redden die vastzitten. Dat lukt in veel gevallen. Zijn eigen zus en haar gezin, die in een van de drie huizen aan het rand van het dorp wonen, vormen een tragische uitzondering. Na de noodlottige reddingspoging keert Toon aangeslagen en onthutst terug naar huis. “Hij heeft er nooit over willen of kunnen praten,” vertellen zowel mijn tante als mijn vader me.
De hulpverlening in het rampgebied verloopt aanvankelijk traag, wat niet verwonderlijk is gezien meer dan 200.000 hectare grond onder water was verdwenen en telefoonlijnen waren weggespoeld. Buren en dorpsbewoners proberen elkaar zo goed en zo kwaad als dat gaat te ondersteunen. Aangezien de bovenwoning van de winkel grotendeels gespaard is gebleven, besluiten mijn grootouders al snel om familieleden op te vangen die huis en haard verloren zijn, onder wie de broer van Toon, zijn vrouw en tien kinderen die woonden aan de lager gelegen Jozefdreef. Bets poogt ondanks de moeilijke omstandigheden zoveel mogelijk te helpen en heeft, zoals mijn tante beschrijft, “de kast opengerukt om ze een helpende hand te bieden.” Dekens, kussens, kleren, wat eten–maar eigenlijk is er geen beginnen aan.
Pas in de dagen erna komt er meer organisatie en structuur in de hulpverlening, ook vanuit het buitenland. Het Rode Kruis speelt hierin een belangrijke rol en vangt slachtoffers op, richt noodhospitalen in en verstrekt matrassen, dekens en voedsel. Heel Nederland begint geld en goederen in te zamelen voor de slachtoffers. Landen als Groot-Brittannië, Zweden en Canada sturen ook militairen en materieel naar het rampgebied.
In de eerste dagen volgt tevens de evacuatie, niet alleen bedoeld om mensen uit de zwaarst getroffen gebieden in veiligheid te brengen, maar ook om de verspreiding van ziektes te voorkomen en dreigende tekorten aan drinkwater en voedsel tegen te gaan. Tienduizenden bewoners worden ondergebracht bij opvangplekken elders in het land. Mijn grootouders en hun gezin worden twee dagen na de ramp van het eiland met een binnenschip naar Dinteloord gebracht en zijn vervolgens via Dordrecht naar het Westland gereisd, waar ze onderdak krijgen bij een bakker in Monster.
Een dag of drie of vier na de evacuatie keert Toon alleen terug naar Oude-Tonge om, zoals zoveel mannen, de gaten in de dijken te helpen dichten. Samen met duizenden militairen, arbeiders en vrijwilligers uit binnen-en buitenland, wordt er tevens begonnen met het ruimen van grote hopen wrakhout en puin van verwoeste huizen en met het verwijderen van tienduizenden dode dieren in de gebieden die niet langer blank staan. Alles is bedekt met een dikke laag modder. Na een landelijke omroep voor “sopploegen,” stromen honderden meisjes en jonge vrouwen uit het hele land naar het getroffen gebied om te helpen de dorpen weer bewoonbaar te maken. Deze zogeheten “moddermeisjes” werken in ploegendiensten om woningen schoon te maken en eventuele resterende bruikbare spullen schoon te bergen.
Aanvankelijk worden de eerste dijken tijdelijk en provisorisch met de hand hersteld met zandzakken en vloedplanken, maar al snel worden ook tractoren en machines gebruikt voor de bevoorrading. Daarnaast moeten wegen, bruggen en spoorverbindingen verder worden gerepareerd of herbouwd worden, zodat de getroffen gebieden weer bereikbaar worden. Ook pakken ze de stroomgaten aan, gaten zo diep zijn dat het water dag en nacht de polders in- en uitstroomt. Pas negen maanden na de ramp wordt het laatste stroomgat met caissons gedicht bij Ouwerkerk op het Zeeuwse eiland Schouwen-Duiveland.
Het Rode Kruis blijft nog maanden na de ramp hulpgoederen zoals dekens, kussens of matrassen uitdelen, de zogenoemde “bedelingen.” Als Bets en de kinderen twee maanden na de evacuatie weer terugkeren in Oude-Tonge vanuit het Westland, raadt de wijkverpleegster haar aan om ook langs te gaan. “Ga er maar heen,” gaat het verhaal, “want jouw kasten zijn ook leeg. Jij hebt alles aan anderen gegeven.” Hoewel Bets beducht is, besluit ze het advies van de wijkverpleegster toch op te volgen en het maar te proberen. Ze wordt echter afwijzend weggewuifd door een van de lokale vrijwilligers. “Joe huus dat eit nie onder waeter gestaen,” zegt ze tegen Bets in plat dialect. Feitelijk gezien onjuist, maar het klopt dat andere mensen zwaarder zijn getroffen. Toch is het pijnlijk dat Bets zelf niet geholpen wordt, nadat ze goed probeerde te doen.
Als het water zakt en polders zijn drooggepompt, wordt de harde realiteit van de ramp pas duidelijk zichtbaar. Prioriteit wordt gegeven aan het bergen, identificeren en begraven van gevonden menselijk resten, veelal door militairen en politiemensen. Officieel worden er 1836 slachtoffers geregistreerd, van wie 105 mensen nooit zijn teruggevonden. In Oude-Tonge zijn alle slachtoffers, ook niet-geïdentificeerde personen, begraven op een noodbegraafplaats in een stuk dijk nabij het dorp. Het feit dat 10 procent van de inwoners de ramp niet overleefde, trok sporen in het dorp, zoals ook op vele andere plaatsen het geval was. Bijna iedereen kende wel iemand die een familielid had verloren.
De Nederlandse regering beseft dat het dijkbeheer in Nederland drastisch moest worden aangepakt. Het was al lang duidelijk dat de dijken verzwakt zijn door langdurig achterstallig onderhoud. Waterstaatkundig ingenieur Johan van Veen signaleerde bijvoorbeeld al lang voor de ramp dat de dijken te laag en zwak zijn, en waarschuwde voor de mogelijke gevolgen. Hij werd echter praktisch genegeerd. Na de Tweede Wereldoorlog geeft de regering politieke prioriteit aan de snelle opbouw van het land, waardoor er geen geld wordt vrijgemaakt voor de structurele verbetering van de dijken.
Maar de grote overstroming schudt de regering wakker. Enkele weken na de ramp roept het ministerie van Verkeer en Waterstaat de zogenoemde Deltacommissie in het leven, die opdracht geeft voor een strategie om herhaling in de toekomst te voorkomen. Datzelfde jaar komt de commissie met het Deltaplan: een omvangrijk en ambitieus project dat de veiligheid van de bewoners in Zuidwest Nederland en daarbuiten moet waarborgen door de kustlijn te verkorten en de dijken te versterken. Het afsluiten van de zeearmen in het regio is niet alleen goedkoper en effectiever dan het verhogen van alle dijken, ook kon zo de verzilting van waardevolle landbouwgrond worden beperkt. Bijkomend voordeel is dat de openbare werken tussen de verschillende eilanden sterk bijdragen aan hun bereikbaarheid. Met de voltooiing van de zes kilometer lange Grevelingendam in 1965 bijvoorbeeld is het eiland Goeree-Overflakkee verbonden met het vasteland.
Er zijn ook nadelen. Men wist dat het water van de Oosterschelde zoet zou worden als deze zeearm zou worden afgesloten. Na felle protesten van mossel- en oestervissers, natuurbeschermers en andere belangengroepen besluit de Nederlandse regering in 1974 af te zien van het plan om de zeearm volledig af te sluiten. Er volgt een politiek compromis: ze zouden een stormvloedkering bouwen die onder normale omstandigheden open zou staan en bij dreigend hoogwater zou sluiten. De in 1986 voltooide Oosterscheldekering is het grootste onderdeel van de Deltawerken. Het is een 9 kilometer-lang verdedigingssysteem dat bestaat uit 65 enorme betonnen pijlers, met daartussen 62 stalen schuiven van ongeveer 42 meter lang hangen. Het idee is dat die openingen met zware hydraulische schuiven kunnen worden afgesloten bij dreigend hoog water om het achterland te beschermen. Belangrijk is dat bij het ontwerp is uitgegaan van een verwachte zeespiegelstijging van 20 centimeter per eeuw. Dat is nu verdubbeld en zal als gevolg van klimaatverandering nog verder oplopen .
Zeventig jaar na de Watersnoodramp van 1953 wanen veel Nederlanders zich weer veilig achter de dijken en waterkeringen. Maar de manier waarop Nederland met water omgaat is door de klimaatcrisis belangrijker dan ooit. Waarschuwingen over de stijgende zeespiegel en andere gevolgen van klimaatverandering zijn er genoeg geweest. Nederland voert echter niet langer alleen een strijd tegen het water, zoals zo vaak metaforisch is beschreven. Klimaatverandering benadrukt en verergert bestaande ongelijkheden. En in een wereld waarin mensen de impact van klimaatverandering het meest direct zullen voelen aan het hebben van te veel of te weinig water, is het nu vooral een strijd geworden om een duurzame, eerlijke en meer inclusieve toekomst.
Hoe je het ook wendt of keert, het is tijd voor actie. Dijken kunnen immers nog breken.
*Omslagafbeelding: Luchtfoto gemaakt vanuit een U.S. Army helicopter van het overstroomde dorp Oude Tonge, Wikimedia Commons.
[*Omschrijving omslagafbeelding: Een zwart-witfoto uit een vogelperspectief van een dorp dat onder water staat. Er zijn veel huizen en andere gebouwen.]
Bewerkt door Eveline de Smalen, reviewed door Suzanne Enzerink.